Columns

Kunstenaarsgeluk
De Morgen is al jaren de krant waar ik een abonnement op heb. Gemakshalve typ ik vaak “een abo”, maar ik vrees dat u, beste lezer, me dan niet serieus zal nemen. De rubriek “De vragen van Proust” vind ik zalig om te lezen, niet toevallig de ideale vragen om een hoofdpersonage uit te diepen, denk ik dan. Een tijdje geleden was het woord hierin aan Guido Belcanto, ook niet toevallig zou men mij fan kunnen noemen van die man, ik heb echter een hekel aan het woord fan. Dat doet mij aan gekke toestanden denken van mensen op een schavot zetten en dan door uw knieën gaan of zo. Toen ik iemand in zijn gastenboek ooit zag schrijven ‘Door het slijk kniel ik…’ verslikte ik me die morgen net niet in mijn koffie, die sowieso al veel te warm was waardoor ik alsnog mijn tong verbrand had, maar dacht ik vooral ‘Het wasmachine zal dan overuren draaien’ en begon ik spontaan “People are strange” van The Doors te zingen. Daar zal ik hoogstwaarschijnlijk ook wel fan van zijn.

Terug naar Proust en Guido Belcanto. Op de vraag ‘Welke geluksscore zou u zichzelf geven geeft hij namelijk het antwoord: “Zoiets vraag je niet aan een artiest. Ik ben een kunstenaar. Ik ben niet gemaakt om het leven aan te kunnen.”

Interessant… het moet gezegd worden dat ik dit artikel eerst niet echt aankon. De ironie!? Nét nu ben ik namelijk bezig met traumatherapie, staan mijn traumapoorten wagenwijd open en er stond ook iets van kindermisbruik in. Ik heb dat bewuste stukje zelfs naar mijn psychologe doorgestuurd, die me zei dat hij daarin de traumasporen die ik ook had beschreef. Er stond weinig in, maar net genoeg om 3 dagen niet te slapen, het te bespreken met mijn psychologe om het daarna terug te kunnen lezen met bescherming van mijn eigen zelve.

Kunstenaars, geluk en het leven aankunnen. Ik moet daarbij een beetje grinniken, mijn moeder zei spottend toen ze me op mijn 18de betrapte hoe ik mezelf gitaar wilde leren spelen: ‘Oh ja, ik ben vergeten dat ik tegenwoordig een artiest in huis heb.’ Bijkomende wetenschap: ik was toen opgenomen in de psychiatrie na een zelfmoordpoging. Qua het leven niet aankunnen, kon dat wel tellen… Die artiest had ze waarschijnlijk altijd al wel in huis gehad, maar mijn ouders smoorde elke creatieve uitspatting van mij in de kiem.  “Daar ben je niets mee in het leven.” Volgens mij heb ik mijn vader op dat punt diep teleurgesteld, hij riep meer dan eens dat een dromer als ik niet ver zou komen in het leven, laat staan ooit rijk worden. Al wat ik dacht was ‘Rijk worden is dan ook niet echt mijn ambitie.‘ Verder wist ik niet goed wat mijn ambitie dan wel was, maar rijk worden was het zéker niet. Nu ja, zoals het alle ogenschijnlijk goede ouders betaampt, kreeg ik van hen ook de kans om te gaan studeren. Ik ging voor de richting psychologie om daarop terug te komen en dan voor (psychiatrische) verpleegkunde te gaan.  Diploma met grote onderscheiding, gaan werken, zelfs trouwen: braaf burgertrutje vond ik mezelf, maar gelukkig? Nee, alles behalve, een echt klassiek, burgerlijk bestaan heb ik al lang niet meer. Al wilde ik het eigenlijk wel. Een kameraad zei me op mijn 17de al veelzeggend “Ik heb nooit iemand gekend die zo hard probeert normaal te zijn, maar het nooit zal zijn.” er zat iets in.
Ik ging scheiden en kwam een man tegen: Guido! Nee, niet Guido Belcanto, maar een waarschijnlijk minstens even kunstzinnige ziel. Hij was ook ouder dan ik, ik val doorgaans dan ook op oudere mannen. Je hebt iets met de oudere, wijze man, zei mijn psychiater ooit. I guess she has a point. Hij was gitaarleraar, maar eigenlijk wilde hij terug het podium op. Hij was muzikant en werkte ook als muzikant tot zijn ex hem verliet en hun dochter bij hem achterliet zonder er ooit nog naar om te kijken. Ik leerde hem overigens kennen omdat hij een oppas zocht voor dat meisje. Ja inderdaad, het prikkelende verhaal van de vader en de babysit, het moest zo zijn… Nadat ik en Guido op de spoed een koppel waren geworden, bij ons heeft echt alles een raar verhaal, leerde hij mij ook beter gitaar spelen. Hem zag ik doodgraag, zijn dochter ook, maar ik was niet gelukkig. Wel met hém, maar niet met mezelf.

Op een avond vroeg hij me ‘Els, waar ligt je passie?‘ Ik haalde mijn schouders op… dat wist ik niet. Hij lachte en zei ‘Hoe kan je nu 27 zijn en niet weten waar je passies liggen?‘ Ik haalde weer mijn schouders op. Oké, zei hij, wat deed je als kind graag: tekenen. Oké, tekenen! Wat nog? schilderen, knutselen, lezen, schrijven, het kwam er ineens allemaal uit. En waarom ben je daarmee gestopt? Ik haalde weer mijn schouders op en zei vragend ‘Omdat het moest?‘ Waarom zou je stoppen met iets waar je plezier uit haalt? Omdat je ooit aan het echte leven moet beginnen en ik besefte dat ik zei wat mijn vader me vroeger vertelde. Hij keek me plots aan ‘Dat is een triestige boodschap. Hoe kan je nu echt leven zonder passie?’ Guido was een passioneel man, ik ben ook een zeer passionele vrouw, maar dat wist ik toen nog niet. Hij wel… Hij kocht voor mij verf, doeken, penselen, houtskool, pastelkrijtjes, potloden, papier. In het begin tekende ik foto’s over. Dan zei hij ‘Mooi, maar er zit niets van jezelf in. Creëer iets uit jezelf.’ Hoe doe je dat? ‘Wat inspireert u?’ vroeg hij dan. ‘Bomen? Bos?’ Ik zei het eerder vragend, ik wist het immers niet.

Wij naar het bos en ik zei hem dat ik gewoon zin had om nu op de grond te gaan liggen, want dat is de mooiste manier om naar bomen te kijken en hij lag al voor ik kon denken ‘Is dat nu wel gepast?’ en daar lagen we op de grond. Ik en Guido, Guido en ik. Zijn dochter liep ergens rond ons en was boselfje aan het spelen met een tak als toverstaf en de zon die door het bladerendak haar weg naar ons zocht en voor de eerste keer voelde ik me zielsgelukkig. Ik schreef er daarna een verhaaltje over en toen zei Guido enkel ‘wauw’, niet meer dan dat en een dag later ‘Els, uw talent is schrijven!’ Hij stimuleerde me een blog te beginnen, ik deed dat en ik schreef. Ik heel onzeker, hij dolenthousiast. Oh ja, ik ging ook zonder richting en heel intuïtief schilderen, ook hier was hij enthousiast, meer dan ik eigenlijk, ik was eerder onzeker over mijn creaties. Hij stierf tenslotte… en vanuit zijn overlijden schreef ik meer dan ooit tevoren. Over hem… over ons, over de dood, over liefde en over samen in het bos op de grond liggen. Ik publiceerde het op de blog die ik van hem moest beginnen en jankte meer dan me lief was.

Toen de zoon van Nick Cave stierf hoorde ik hem zeggen dat heftige gebeurtenissen verlammen in het schrijfproces, maar ook dat ze heel veel inspiratie geven en ik weet nog dat mijn moeder zei nadat ze iets van me las enkele maanden na Guido zijn overlijden ‘Zou het dan toch zijn dat ellende de grootste muze is?’ Ik kreeg door mijn ellende neer te pennen alleszins veel aanmoedigingen, hoera’s, complimenten en zelfs kansen. Ik schreef plots mee aan een toneelstuk, een boek en er werden dingen gepubliceerd… en een voor een over ging het over miserie… Zonder miserie heb je niets om te schrijven, denk ik. Ik vraag me nu af of miserie u kunstenaar maakt of dat het is omdat je kunstenaar bent dat je miserie aantrekt. Dat verweet mijn ex me ooit in een ruzie. ‘Gij trekt alleen maar miserie aan’, ik was toen eigenlijk gekwetst en dacht: Ik kan daar toch niet aan doen. Ik durf het te betwijfelen, ik vind dat er veel schoonheid in lijden kan zitten. Vanuit lijden onstaat schoonheid en zonder lijden kan er ook geen schoonheid bestaan. Zonder de hel is er geen hemel en omgekeerd, weet je wel.

Ik ben net kunstenaar in bijberoep. Als schrijver ben je blijkbaar ook kunstenaar, daar had ik eerder nooit bij stil gestaan. Ik heb al depressies gekend en zelfmoordpogingen gedaan en ik denk terug aan Guido Belcanto in De Morgen. Misschien ben ik dan ook gemaakt om het leven niet aan te kunnen? Hoewel, ik loop nog steeds rond, niet waar? En momenteel voel ik me eigenlijk intens gelukkig omdat ik het statuut van kunstenaar heb. Ik ben er nog niet uit of dat nu een paradox is of niet.